Nadat Dirk Marcellis de 1-1 over de lijn had geduwd en alles toch nog goed leek te komen, keek ik achterom naar mijn ouders, ietsje hoger op de tribune. Mijn moeder stond er te snikken in de armen van mijn vader.
Samen maakten ze een soort knuffeldansje.
Als me ??n beeld is bijgebleven van deze absurde zondagmiddag, dan was het die innige omhelzing van mijn vader en moeder, ergens tussen blijdschap, hoop en ondraaglijke spanning in.
Je voetbalclub voelt een beetje als familie - en in mijn geval is dat ook letterlijk zo. Mijn ouders en mijn beste vrienden zijn er altijd. Onze liefde voor NAC gaat generaties terug. Misschien daarom deed de degradatie me zondagmiddag veel meer dan ik ooit had kunnen denken.
Het voelde als een doffe dreun. Zelden zag ik een compleet voetbalstadion zo intens meeleven, het ene moment massaal zingend en brullend, het volgende haast bezwijkend onder de spanning. Dit was 'de moed der wanhoop' in zijn meest tastbare verschijningsvorm denkbaar.
Natuurlijk, niemand hoeft ons uit te leggen dat deze degradatie in bredere zin onvermijdelijk was, en dat het allemaal een logisch gevolg is van jarenlang wanbeleid. Dat NAC de ellende over zichzelf heeft afgeroepen, het is helemaal waar.
Maar toch was NAC juist de laatste maanden een geweldige club om supporter van te zijn. De club leefde en bruiste tot in al zijn kieren. Hoe slechter het ging en hoe spannender het werd, des te intenser kroop de achterban als ??n man achter het elftal, onvoorwaardelijk meelevend op stijf uitverkochte tribunes. Het recente verleden vol blunders en beleidsfouten telde even niet meer, want eerst moest er een club gered worden.
Het bleek allemaal niet genoeg. De treurige duisternis van de Jupiler League gaat bovenal heel veel pijn doen straks, maar toch: sinds afgelopen zondagmiddag hou ik niet opeens minder van NAC. Eerder meer.